-
1 iemand tot echtgenoot nemen
iemand tot echtgenoot nemenprendre qn. pour époux -
2 iemand tot echtgenoot nemen
iemand tot echtgenoot nementake someone as one's husband/wifeVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > iemand tot echtgenoot nemen
-
3 echtgenoot
echtgenoot, echtgenote♦voorbeelden:een wettige echtgenoot • a lawfully/wedded husband/wifeiemand tot echtgenoot nemen • take someone as one's husband/wife -
4 echtgenoot
-
5 époux
époux [eepoe],épouse [eepoez]〈m., v.〉1 echtgenoot, -note ⇒ gemaal, gemalin♦voorbeelden:les jeunes époux • de jonggehuwdenprendre qn. pour époux • iemand tot echtgenoot nemenles époux Dupont • het echtpaar Dupontm (f - épouse)echtgenoot/-note -
6 accepter
accepter [aakseptee]〈 werkwoord〉2 aanvaarden ⇒ berusten in, zich neerleggen bij3 toestemmen in ⇒ inwilligen, goedkeuren♦voorbeelden:accepter qn. dans le cercle familial • iemand in de familiekring opnemenv1) aannemen, accepteren2) aanvaarden, zich neerleggen (bij)3) toestemmen (in), goedkeuren -
7 accepter pour époux
accepter pour époux -
8 prendre qn. pour époux
prendre qn. pour époux
Перевод: со всех языков на все языки
со всех языков на все языки- Со всех языков на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский
- Французский